Jakobus schrijft in zijn brief over geloof en geloven. Wat is dat eigenlijk, geloof? Gaat het dan over de juiste formuleringen, dogma’s en rituelen? Jakobus rept daar met geen woord over. In hoofdstuk 2:14-26 legt hij uit dat geloof duidelijk wordt uit je handelen. Niet de juiste formulering, het beste dogma of correcte ritueel, maar de juiste handeling laat zien wat je gelooft.
Jakobus haalt als bewijs Abraham aan. Die had, na 25 jaar wachten en 14 jaar een zelf geknutselde oplossing gehad te hebben, gelachen om het feit dat hij die beloofde zoon nog zou krijgen (Genesis 17). Maar hij kreeg Isaak toch. En dan vraagt God aan Abraham om Isaak als een brandoffer aan Hem te offeren. Nou dogmatisch, ritueel en formeel gezien klopt daar niks van. Maar Abraham doet het met het vertrouwend dat God Isaak ook uit de dood kan laten opstaan (Hebreeën 11).
Dat vertrouwen op God, die zekerheid dat je met God wandelt en doet wat Hij wil, dat is het geloof waar Jakobus het over heeft. In het eerste hoofdstuk van zijn brief in vers 23 t/m 25 vergelijkt hij het horen van Gods woord met een spiegel. Kijk je erin en herken je jezelf? Herken je wie je bent? Of zie je alleen wat je wilt zien? Herken je dat de woorden die God spreekt je vrij maken of voel je je alleen veroordeeld? Het is te zien aan wat je doet en hoe je het doet.
Wat je doet, zegt dus iets over waar je in gelooft, of misschien beter gezegd, wat je gelooft. Geloof je dat God je vrij gemaakt heeft dan voel je je vrij om uit te delen en te geven zonder daar direct iets voor terug te moeten ontvangen. Voel je je veroordeeld, dan zoek je naar hoe je beter kan worden en heb je van alles nodig om daar te komen. Je kan dan makkelijk vergeten te geven wat een ander nodig heeft. Laten we vooral in Gods vrijheid handelen en wandelen.